Naar een wetenschappelijke onderbouwing van sociale innovatie

2010 – Sociale innovatie wordt in dit onderzoek gedefinieerd als een strategisch ingegeven vernieuwing op het terrein van organiseren en/of organisatiegedrag, c.q. gedrag in organisaties en is op te vatten als een vermogen van de organisatie. Dit vermogen kan bestaan uit vier bronnen: strategische oriëntatie, flexibel werken, slimmer organiseren en product-marktverbetering. De definitie is gebaseerd op de theorie van de ‘resource based view of the firm’.

In dit onderzoek worden de volgende hypotheses getoetst:

·

Hypothese 1: Naarmate organisaties meer beschikken over bronnen van sociale innovatie, des te hoger is de toename van de organisatieprestatie en des te lager het ziekteverzuimpercentage.

·

Hypothese 2: Naarmate organisaties meer beschikken over bronnen van sociale innovatie en meer ICT geavanceerd zijn, des te vaker zal sprake zijn van een verbeterde organisatieprestatie.

·

Hypothese 3: Naarmate organisaties meer beschikken over bronnen van sociale innovatie en meer ICT-geavanceerd zijn, des te vaker zal sprake zijn van een lager ziekteverzuimpercentage.

·

Hypothese 4: Private organisaties zijn sociaal innovatiever en hebben vaker een toegenomen organisatieprestatie dan publieke organisaties.

·

Hypothese 5: Organisatieomvang leidt niet tot een onderscheid in het vaker actief zijn met sociale innovatie en in een meer toegenomen organisatieprestatie.

·

Hypothese 6: De bijdrage aan sociale innovatie is sterker van strategische oriëntatie en product marktverbetering (‘extern gerichte’ bronnen) dan van flexibel werken en slimmer organiseren (‘intern gerichte’ bronnen).

Onderzoeksopzet
De data waarmee de hypothesen zijn getoetst, zijn afkomstig van de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) 2008. TNO voerde, in nauwe samenwerking met het Ministerie van SZW en een bureau dat het veldwerk verrichtte, deze survey uit onder een grote steekproef Nederlandse bedrijven en instellingen op vestigingsniveau. Analyse van het WEA 2008 bestand wijst uit dat Nederlandse organisaties ‘enigszins’ actief zijn met sociale innovatie: zij hebben totaalgemiddeld een score van 3.5 op een schaal van 1-5. Profitorganisaties zijn vaker sociaal innovatief dan non-profitorganisaties. Organisaties zijn het vaakst actief met product-marktverbetering en het minst vaak met flexibel werken. Naarmate organisaties vaker actief zijn met sociale innovatie is de organisatieprestatie beter. Daarentegen heeft sociale innovatie geen aantoonbaar effect op het ziekteverzuimpercentage.

Conclusies en aanbevelingen
De conclusie luidt ten eerste dat het theoretische construct van sociale innovatie geschikt is voor monitoring onder organisaties. Ten tweede is het effect van sociale innovatie op organisatieprestatie het grootst indien organisaties op meerdere bronnen tegelijkertijd actief zijn. Aanbevolen wordt met name interventies te ontwikkelen op het gebied van slimmer organiseren en flexibel werken vanwege de relatief grote kans op toename van het effect op organisatieprestaties.

Bron
Peter Oeij, Karolus Kraan en Fietje Vaas (2010). Naar een wetenschappelijke onderbouwing van sociale innovatie. Tijdschrift voor HRM. Het artikel en het gehele onderzoeksrapport zijn als bijlage opgenomen.

Keywords
sociale innovatie